Deel II. Governance

17Risicomanagement

Het besturingsmodel van de HAN is gericht op de beheersing van de risico’s voor de instelling en op het verschaffen van een redelijke (maar geen absolute) zekerheid over de doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtmatigheid van de taakuitvoering. Het College van Bestuur voert een risicomijdend beleid. Het College van Bestuur onderkent dat er zich altijd onvoorziene omstandigheden kunnen voordoen en er altijd risico’s overblijven. Deze onderkenning is een belangrijk element in het risicomanagement, dat is gericht op het reduceren, vermijden en verzekeren van risico’s, maar ook op het aanvaarden van restrisico’s.

De primaire verantwoordelijkheid voor risicobeheersing is belegd in de lijn. Het samenspel van begroting en rapportage over realisatie door de faculteiten en het Service Bedrijf aan het College vormt de tweede lijn van risicomanagement. Door de standaardrapportage worden de uitvoering van de begroting, de bewaking van de kwaliteit van het onderwijs en de financiële beheersing afgedekt.

De HAN streeft naar kwalitatief goed onderwijs en houdt zich aan vigerende wet- en regelgeving. Over eventuele afwijkingen wordt gerapporteerd, zodat daar adequaat op kan worden gereageerd.

17.1. Kwantitatieve en kwalitatieve monitoring

De Service Unit Onderwijs & Onderzoek verstrekt periodiek (als gegevens wijzigen) een geactualiseerde versie van de resultaatmonitor aan het College van Bestuur en de faculteitsdirecties. In de monitor is per opleiding de score op de vier accreditatiestandaarden, rendement en tevredenheid (studenttevredenheid, medewerkerstevredenheid en werkveldtevredenheid) opgenomen. De monitor dient vooral om de kwaliteit van de opleidingen te beoordelen (actuele waarde en trendmatige ontwikkeling). Indien nodig wordt de monitor uitgebreid met specifieke items.

De verantwoordelijkheid voor compliance is belegd in de lijn. Met betrekking tot bedrijfsvoering is er een maandelijkse Personeel- en Financiën-rapportage waarin de faculteiten aan het College rapporteren over de gang van zaken op personeel en financieel gebied. Enerzijds is dit een terugblik tot en met de rapportageperiode, anderzijds bevat de maandrapportage de geactualiseerde jaarprognose.

De faculteiten en het Service Bedrijf schrijven tweemaal per jaar een managementduiding, die met het College wordt besproken. Deze rapportage is vooral reflectief van aard: wat gaat goed, wat kan beter en waar bestaan risico’s? Op HAN-niveau vindt feitelijke rapportage plaats (Bestuursverslag januari- juni en Bestuursverslag/Jaarrekening). Daarnaast schrijft het College bij beide rapportages een bestuurlijke duiding voor de Raad van Toezicht.

17.2. Planning & Control-cyclus

De hiervoor beschreven kwantitatieve en kwalitatieve monitoring krijgt haar inbedding in onze Planning & Control-cyclus, waarbij op basis van de goedgekeurde begroting tweemaal per jaar interne schriftelijke en mondelinge managementrapportage plaatsvindt. In bilaterale gesprekken met het College van Bestuur lichten de faculteitsdirecteuren en de directeur van het Service Bedrijf de voortgang op de realisatie van de doelstellingen toe. De managementrapportage van de HAN en het bestuursverslag bespreekt het College met de Raad van Toezicht.

17.3. Belangrijkste risico’s in de begroting 2018 en meerjarenraming 2019-2022

Ten opzichte van de vorige begroting en meerjarenraming heeft zich een aantal belangrijke wijzigingen voorgedaan. Bij de vorige begroting was er nog sprake van grote onzekerheid met betrekking tot de toekenning van de (oplopende) middelen uit het studievoorschot voor 2018 en verder. Inmiddels is door het demissionaire kabinet Rutte II 90% van de middelen voor 2018 toegekend. Daarnaast is zowel ook voor Centre of Expertise ACE als voor Centre of Expertise SEECE telkens € 1 miljoen Rijksbijdrage 2018 beschikbaar gesteld.

In het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst 2017-2021 zijn de volgende passages opgenomen die relevant zijn voor verlaging van de risico-inschatting met betrekking tot de financiering via de Rijksbijdrage:

  • Het collegegeld voor het eerste jaar van het hoger onderwijs (hbo/wo) wordt met ingang van het studiejaar 2018-2019 gehalveerd, voor de (academische) pabo’s geldt dat voor de eerste twee jaar. Het ministerie van OCW heeft voldoende dekking in haar begroting. Wij gaan er van uit dat het inkomstenverlies door lagere collegegelden één op één wordt gecompenseerd door hogere Rijksbijdrage, geschat resultaateffect nul.
  • In deze kabinetsperiode wordt de bekostigingssystematiek voor het hoger onderwijs herzien, met daarbij specifieke aandacht voor technische opleidingen. Het budget voor fundamenteel onderzoek wordt stapsgewijs verhoogd tot jaarlijks € 200 miljoen structureel vanaf 2020. Eenzelfde intensivering vindt plaats op het budget voor toegepast onderzoek en innovatie. Ten slotte wordt tweemaal € 50 miljoen beschikbaar gesteld voor de onderzoeksinfrastructuur. Mogelijk positief effect maar omdat nog niet bekend is hoe deze wijzigingen eruit gaan zien, is het resultaateffect niet te bepalen.
  • De openstaande taakstelling op de OCW-begroting wordt teruggedraaid. Structureel wordt de taakstelling gedekt met besparingen als gevolg van doelmatiger onderwijs. De mogelijke vermindering van inkomsten wordt geschat op -0,1% minder Rijksbijdrage in 2018, oplopend naar -0,7% minder vanaf 2021. Dit effect is niet opgenomen in de begroting/meerjarenraming omdat besluitvorming over de OCW-begroting nog moet plaatsvinden.
  • 90% van de middelen die vrijkomen door het studievoorschot worden vanaf 2019 gekoppeld aan kwaliteitsafspraken op instellingsniveau. Instellingen krijgen de ruimte om daartoe samen met partners zelf doelstellingen en indicatoren op te stellen. Deze kwaliteitsafspraken moeten wel passen binnen de doelen van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en worden onafhankelijk getoetst. Bij afloop van de kwaliteitsafspraken wordt door OCW vastgesteld of de doelen behaald zijn. Indien de afspraken niet nagekomen zijn, is het uitgangspunt dat wordt gekort op toekomstige middelen. In de meerjarenraming is wel een indicatie van baten en bestedingen opgenomen, maar door het ontbreken van afspraken betreft dit ‘slechts’ een rekenkundige exercitie. De HAN gaat ervan uit dat de nog met partners te maken afspraken ook worden gerealiseerd.
  • 10% van de middelen die vrijkomen door het studievoorschot worden vanaf 2019 gekoppeld aan Comenius-beurzen, meer onderzoek en regionale samenwerking. Het ligt in de verwachting dat ACE en SEECE ook na 2018 hun deel van deze middelen krijgen, maar dat is nu nog niet ingevuld en daarom ook niet verwerkt in de Rijksbijdrage 2019 en verder.

17.4. Overige risico’s

  • Er zijn meer ingeschreven studenten in het hbo dan in de 2016-referentieraming was aangenomen. Deze stijging is verwerkt in de Rijksbijdrage 2017 en verder. Het risico van jaarlijkse fluctuaties in de Rijksbijdrage (negatief in 2016, positief in 2017), mogelijk ook beïnvloed door de effecten van nieuw beleid, blijft bestaan. De fluctuaties ten gevolge van aanpassingen in de referentieraming in 2016 en 2017 zijn in orde van grootte 1,5% van de Rijksbijdrage geweest. Over de mogelijke omvang van eventuele toekomstige aanpassingen valt niets met zekerheid te zeggen.
  • De dekkingsgraad van het ABP is gunstiger dan ultimo 2016. De huidige cao loopt af in maart 2018. De inschatting is dan ook dat de stijging van de ABP-premie en mogelijke stijging van de cao-lonen binnen de beschikbare loonruimte 2018 kunnen worden opgevangen.
  • De HAN heeft voor flexibilisering van het deeltijdonderwijs een subsidie van € 2 miljoen van OCW ontvangen. Aan één van de voorwaarden, een deeltijdinstroom in 2020 van 2.511 deeltijd-/duale studenten, wordt in de huidige meerjarenraming niet meer voldaan. De huidige raming voor de 2020-instroom is 1.982 deeltijd-/duale studenten, 500 meer dan de 2014- instroom maar 500 minder dan de 2020-doelstelling. Niet in te schatten is of dit bij het wél realiseren van de overige voorwaarden tot een terugbetalingsverplichting aan OCW leidt.
  • In de strategische investeringsagenda 2017-2020 zijn besparingen opgenomen die uiteindelijk oplopen tot € 3,6 miljoen per jaar. Het budget voor de uitvoering van de strategische agenda wordt via afzonderlijke CvB-besluiten vrijgegeven. De beoogde besparingen zijn nog niet verwerkt in de begroting en meerjarenraming en kunnen bij nadere uitwerking ook afwijken van de bedragen uit de strategische agenda. Hieraan gekoppeld is ook een andere fasering in de tijd mogelijk.
  • De begroting en meerjarenraming bevatten financiële ruimte om nu nog niet uitgewerkte kosten voor de uitvoering van de doelstellingen van het instellingsplan te kunnen absorberen. Te denken valt aan kosten die gepaard gaan met de beoogde academievorming.
  • In zijn algemeenheid geldt dat de studentenpopulatie van de HAN de landelijke trend volgt. Krimp van studentaantallen uit de Achterhoek wordt gecompenseerd door groei van Nijmegen-Lent en Arnhem-Zuid. Tot 2022 verwacht de HAN een studentaantal dat zich stabiliseert rond de 35.000 studenten. Dit betekent dat de huidige gebouwen van de HAN benut blijven voor het onderwijs en niet onderhevig zijn aan extra afwaarderingen door vroegtijdige buitengebruikstelling.

17.5. Scenario’s

De onzekerheden in de Rijksbijdrage zijn door de HAN niet of nauwelijks te beïnvloeden. Indien noodzakelijk past het College van Bestuur de begroting en/of meerjarenraming aan om een financieel gezonde organisatie te blijven. Vanwege de beperkte beïnvloedbaarheid werkt de HAN met drie scenario’s (positief, neutraal (= begroting) en negatief) om de impact van de externe risico’s op de (meerjaren)begroting te bepalen. De geactualiseerde uitkomsten en maatregelen om effecten te mitigeren vormen een vast onderdeel van de agenda van de auditcommissie van de Raad van Toezicht.

Volgende18Continuïteitsparagraaf