Deel II. Governance

18Risicomanagement

We hebben ons risicomanagement zoveel mogelijk geïntegreerd in de Planning & Control-cyclus. Risicomanagement is gericht op het realiseren van de doelen uit het instellingsplan, op het voldoen aan de eisen van wet- en regelgeving en op de continuïteit van de bedrijfsvoering.

18.1 Kwantitatieve monitoring

De monitoring van de doelrealisatie is beknopt beschreven op basis van zes resultaatindicatoren en vormt onderdeel van de P&C-cyclus. Twee indicatoren hebben betrekking op de kwaliteit van onderwijs (ontwikkeling van accreditatiescores op standaard 4 en aantal studenten dat ‘op schema ligt’). De kwaliteit van onderzoek wordt gemonitord aan de hand van de ontwikkeling van de BKO-visitatiescores op standaard 3 en 4.

Daarnaast zijn er indicatoren voor student-, medewerker- en alumnitevredenheid. Inhoudelijk sluiten deze indicatoren aan op wat in het hbo gebruikelijk is om de performance van een hogeschool te indiceren. De indicatoren geven zicht op de structurele beweging van de instelling waarbij ingezoomd kan worden op de beweging van de afzonderlijke organisatieonderdelen. Deze indicatoren vormen de kern van onze monitoring en maken deel uit van een uitgebreidere systematiek die zowel kwantitatief (meetbaar) als kwalitatief (merkbaar) van aard is.

Maandelijks stellen de organisatieonderdelen een personele en financiële rapportage op waarin zowel wordt terug- als vooruitgekeken (resultaatprognose). Ten aanzien van liquiditeit en solvabiliteit hanteert de HAN streefwaarden die met de Raad van Toezicht zijn afgestemd en zijn uitgewerkt in de continuïteitsparagraaf.

18.2 Kwalitatieve monitoring

Naast een kwantitatieve monitoring richten we ook een kwalitatieve monitoring in. Dit doen we om twee redenen. Ten eerste omdat het effect van onze inspanningen op de doelrealisatie niet altijd direct meetbaar is. Maatregelen/inspanningen hebben immers tijd nodig om effect te sorteren. Het is belangrijk om ook de voortgang op de inspanningen (het proces) te monitoren zodat er, waar nodig, tijdig bijgestuurd kan worden. Ten tweede omdat niet alles (kwantitatief) meetbaar is. Denk bijvoorbeeld aan de kwaliteitscultuur of de professionals governance. Op deze thema’s kunnen we echter wel merkbaar iets zien gebeuren en daarover met elkaar in dialoog gaan.

De kwalitatieve monitoring zal dialogisch, narratief en waarderend van aard zijn en heeft zowel de functie van peilstok (hoe gaat het?) als stimulator van het veranderproces (wat is er nodig?). Het is van belang de juiste voeling te krijgen met de relevante (tussen)resultaten en de sturing op prioriteiten en middelenallocatie. Deze worden immers ook situationeel bepaald, zodat de accenten binnen de organisatie kunnen verschillen. De monitoring zal plaatsvinden op basis van gesprekken met de verschillende organisatieonderdelen over hun doelrealisatie. Daarbij is de insteek om de gesprekken te voeren met breed samengestelde groepen waarin alle stakeholders in de driehoek onderwijs, onderzoek en werkveld betrokken zijn.

De doelen en prioriteiten uit de Kaderbrief zullen hierbij dan de leidraad vormen. Bij de ontwikkeling van de monitor gaat extra aandacht uit naar de methodologische onderbouwing, zodat de validiteit van de uitkomsten geborgd is. De monitoring is in ontwikkeling en insteek is in het voorjaar van 2017 te starten met de eerste monitorronde die dan tevens als nulmeting gebruikt kan worden.

18.3 Planning & Control-cyclus

Boven beschreven kwantitatieve en kwalitatieve monitoring krijgt haar inbedding in onze P&C-cyclus, waarbij op basis van de goedgekeurde begroting tweemaal per jaar interne schriftelijke en mondelinge managementrapportage plaatsvindt. In bilaterale gesprekken met het College van Bestuur lichten de faculteitsdirecteuren en de directeur van het Service Bedrijf de voortgang op de realisatie van de doelstellingen toe. De managementrapportage van de HAN en het jaarverslag bespreekt het College van Bestuur met de Raad van Toezicht.

18.4 Belangrijkste risico’s in de begroting 2017 en meerjarenraming 2018-2020

De belangrijkste risico’s hebben een externe oorzaak en zijn achtereenvolgens:

  • Rijksbijdrage 2017 en verder: verdere aanpassing Rijksbijdrage doordat het landelijk aantal ingeschreven ho-studenten lager is dan in de OCW-referentieraming is opgenomen. Of en in welke mate OCW de Rijksbijdrage 2017 en verder gaat aanpassen is niet in te schatten.
  • Rijksbijdrage 2017 en verder: effect Tweede Kamerverkiezingen in 2017. Effect is niet in te schatten, kan zowel positief (meer middelen naar onderwijs) als negatief zijn (herallocatie van middelen tussen verschillende onderwijsvormen).
  • Op basis van de demografische ontwikkeling wordt een stabiel studentenaantal als meest waarschijnlijk ingeschat. Samenhangend met het vorige aandachtspunt is niet in te schatten of nieuw politiek beleid, zoals de in het verleden ingevoerde en ingetrokken langstudeerders-maatregelen of de huidige invoering van het studievoorschot, de studentinstroom neerwaarts beïnvloeden. Afgezien van de operationele aspecten herbergt een substantiële daling van de studentaantallen het risico dat we gebouwen sneller moeten afwaarderen (impairment). De gezonde vermogenspositie van de HAN en de opbouw van de vastgoedportefeuille lijken dit effect op te vangen, mede omdat het wel een resultaats- maar geen cashflowimpact heeft. Verder is het beleid van de HAN gericht op het zo efficiënt mogelijk gebruik maken van de beschikbare onderwijsruimtes.
  • Rijksbijdrage 2018 en verder: verwerking studievoorschotmiddelen. De middelen zijn verwerkt in de OCW-meerjarenraming, maar dat wil nog niet zeggen dat ze één-op-één aan het hoger onderwijs ten goede komen. Middelen kunnen op basis van politieke besluitvorming bijvoorbeeld ook (gedeeltelijk) worden ingezet om kosten van de OV-kaart voor mbo-studenten te dekken.
  • Ontwikkeling pensioenlasten: de dekkingsgraad van het ABP schommelt in 2016 net iets boven de 90%. Als de loon- en prijscompensatie de kostenstijging dekt, is het effect nihil. Als dat niet het geval is, levert iedere procentpuntstijging 0,4 procentpuntstijging werkgeverslasten op. Uitgedrukt in HAN-kosten is 0,4% punt k€ 800 extra kosten;
  • De huidige CAO loopt af in 2016. Nog niet te bepalen is of de loonkosten zullen stijgen en of, en zo ja in welke mate, de kostenstijging door loon- en prijscompensatie wordt gecompenseerd.

Scenario’s

Vanwege de beperkte beïnvloedbaarheid werkt de HAN met drie scenario’s (positief, neutraal (= begroting) en negatief) om de impact van de externe risico’s op de (meerjaren)begroting te bepalen. De geactualiseerde uitkomsten en maatregelen om effecten te mitigeren vormen een vast onderdeel van de agenda van de auditcommissie van de Raad van Toezicht.

Volgende19Continuïteitsparagraaf