Deel II. Governance

19Continuïteitsparagraaf

De Medezeggenschapsraad heeft op 9 december 2016 positief advies gegeven op de HAN-begroting 2017 en de daarin opgenomen meerjarenraming 2018-2020. De Raad van Toezicht heeft op 12 december 2016 de begroting 2017 en de meerjarenraming goedgekeurd en het College van Bestuur heeft de begroting 2017 en de daarbij behorende meerjarenraming op 20 december 2016 vastgesteld.

De begroting 2017 is in december 2016, dus vóór de afronding van het boekjaar 2016, vastgesteld. Dit betekent dat voor 2016 in de begroting 2017 zowel voor het resultaat als voor de balans met een prognose is gewerkt. Het werkelijke resultaat 2016 is € 2 miljoen minder negatief dan het prognoseresultaat, waardoor de eindstand eigen vermogen 2016 in positieve zin afwijkt van de prognose.

De samenstelling van het resultaat over 2016 is anders dan bij de prognose aangenomen, door grotere dotaties aan voorzieningen en minder out of pocket uitgaven. Omdat ook de investeringsuitgaven lager zijn dan aangenomen in de prognose zijn de liquide middelen ultimo 2016 met € 29 miljoen € 7 miljoen hoger dan aangenomen in de prognose.

Door het besluit van het College van Bestuur om de strategische investeringen in huisvesting, ICT, Human Resources en marketing in onderlinge samenhang en in relatie tot de uitvoeringsagenda van ons instellingsplan 2016-2020 te beoordelen, is besluitvorming nog niet afgerond en zijn de effecten niet verwerkt in de begroting en de meerjarenraming. De investeringen zoals die in de conceptplannen zijn opgenomen, bestaan gedeeltelijk uit ‘echte’ investeringen in materiële vaste activa (huisvesting en ICT) en gedeeltelijk uit investeringen in extra exploitatiekosten (HR en marketing).

Bij de besluitvorming, waarvan afronding in de eerste helft van 2017 wordt verwacht, wordt het effect van de investeringen op de ondergrens liquide middelen (€ 15 miljoen) meegenomen in de besluitvorming. Op basis van de meerjarenraming (nog niet gecorrigeerd voor de werkelijke resultaten over 2016) is er bij ongewijzigde omstandigheden op basis van de liquide-middelenpositie investeringsruimte over de periode 2017-2020 van € 60 miljoen (geraamde stand liquide middelen 2020) minus € 15 miljoen ondergrens liquide middelen = € 45 miljoen.

Indicatief zijn de volgende strategische investeringen voorzien, aanvullend op wat nu in de meerjarenraming is opgenomen:

Per saldo bedraagt het bruto totaal 2017-2021 van de nog niet goedgekeurde strategische ‘investeringen’ € 44,4 miljoen. Dat is minder dan de signaleringsgrens voor majeure investeringen (het totaal van de investeringen in het verslagjaar dat een bedrag te boven gaat dat overeenkomt met 15% van de totale baten). Daarbij wordt ook afgezien van het verschil tussen ‘investeringen’ en exploitatiekosten en de verwachte besparingen als gevolg van de strategische investeringen. Als de geraamde besparingen ook worden meegenomen in de uitvoeringsagenda bedragen de netto investeringen voor 2017-2020 (€ 35 - € 9,3 =) € 27,7 miljoen.

Daarom is voor dit bestuursverslag gekozen voor een continuïteitsparagraaf die drie jaar vooruitblikt.

19.1 Personeels- en studentaantallen 2016 t/m 2019

19.2 Toelichting op de kengetallen

Studentaantallen

Met 8.285 studenten is de 2016-instroom van voltijdbachelorstudenten ongeveer 700 lager dan begroot. Met 1.560 is de 2016-instroom van bachelordeeltijd- en duaal studenten 61 hoger dan begroot. De 2016-instroom van masterstudenten is met 425 lager dan begroot (451).

Voor 2017 wordt bij het bacheloronderwijs een instroom verwacht die ongeveer 200 hoger is dan voor de 2016-instroom (vooral stijgende deeltijdinstroom). De masterinstroom wordt met 461 iets hoger begroot dan de 2016-instroom. Meerjarig wordt op HAN-niveau een instroom verwacht die zich stabiliseert op 2017-niveau.

Overigens is er in deze meerjarenraming sprake van een instroomverwachting die duidelijk lager is dan in de meerjarenraming van de begroting 2016. Ter vergelijking: de HAN-instroom 2019 was 11.371, in de begroting 2017 is dat bijgesteld naar 10.518. Dit reflecteert de lagere groei zoals die op landelijk niveau is verwerkt in de referentieraming 2016. De instroom van de HAN ontwikkelt zich in lijn met de referentieraming; krimp in de Achterhoek wordt gecompenseerd door groei in de regio Arnhem-Nijmegen, vooral door instroom uit de nieuwbouwwijken in Arnhem-Zuid en Nijmegen Waalsprong.

In lijn met de verwachte ontwikkeling van de instroom is de verwachting dat het aantal ingeschreven studenten zich stabiliseert. Het effect van de lagere instroom betekent echter dat ook de lange-termijnverwachting van het aantal ingeschreven studenten lager is dan in de vorige meerjarenraming. Waar in de ‘oude’ meerjarenraming voor 2019 een aantal van 36.228 studenten was opgenomen, is het vergelijkende aantal in de huidige meerjarenraming 35.184. Op basis van de demografische ontwikkeling is de verwachting dat het aantal studenten tot 2020 ongeveer stabiel zal blijven en dat de HAN in de jaren daarna door de demografische ontwikkeling (daling van de instroom) met krimp van het aantal ingeschreven studenten te maken zal krijgen.

Personele bezetting

In lijn met de ontwikkeling van de studentaantallen stabiliseert ook het personeelsbestand zich. Wel is er variatie in de ontwikkeling per faculteit door de variatie in de ontwikkeling van de studentaantallen per faculteit. Conform Kaderbrief 2017 blijft ook meerjarig de verhouding tussen onderwijzend (OP) en ondersteunend (OBP) personeel gehandhaafd op 65%/35%.

19.3 Balans 2016 t/m 2019

19.4 Exploitatierekening 2016 t/m 2019

De liquide middelen per ultimo 2016 zijn circa € 7 miljoen hoger dan aangenomen in de prognose 2016 die is gebruikt bij het opstellen van de begroting. Aangezien de kasstroomoverzichten 2017 tot en met 2019 zijn ontleend aan de begroting 2017 en de daarbij behorende meerjarenraming betekent dit dat de technische aansluiting tussen 2016 en 2017 niet juist is.

1 De HAN hanteert als streefwaarde een solvabiliteit I (eigen vermogen/balanstotaal) van 35%.
2 De ratio is uitgedrukt als vlottende activa (inclusief liquide middelen)/vlottende passiva. De HAN hanteert bewust een lagere ratio dan 1,0 en hanteert als ondergrens aan liquide middelen een bedrag van 3% Rijksbijdrage (€ 6,0 miljoen op basis van de huidige Rijksbijdrage). Dit bedrag komt overeen met de flexibele schil in de begroting. In verband met de vele externe onzekerheden is met de Raad van Toezicht afgesproken de ondergrens liquide middelen te verhogen tot € 15 miljoen.

19.5 Toelichting op de financiële kengetallen

Zoals aangegeven in de inleiding van deze paragraaf wijken zowel het werkelijke resultaat 2016 en de samenstelling daarvan als de balansposities 2016 in positieve zin af van wat in de prognose 2016 was aangenomen. De in deze paragraaf verwerkte toelichting op de begroting en meerjarenraming zijn gebaseerd op wat is opgenomen in de HAN-begroting 2017.

Ratio’s

De HAN hanteert een binnen het hbo gebruikelijke solvabiliteitsratio I van 35%. (De HAN-ratio betreft solvabiliteit I (eigen vermogen/balanstotaal). De onderwijsinspectie gaat uit van solvabiliteitsratio II (eigen vermogen en voorzieningen/balanstotaal met een ondergrens van 0,3).) Ondanks de bewuste verliezen als gevolg van de voorinvesteringen in 2015, 2016 en B-2017 blijft de solvabiliteit van de HAN in de hele periode boven 35%. De laagste stand wordt bereikt in 2016 en 2017. Door het positieve exploitatieresultaat van 2018 en verder stijgt de solvabiliteit naar 43,3% in 2020. Hbo breed was de solvabiliteit I ultimo 2015 (laatst bekende waarde) 46,2%.

Solvabiliteit

De liquiditeit (current ratio) blijft met uitzondering van 2020, conform het door de HAN gevoerde beleid om niet meer dan noodzakelijke liquiditeit aan te houden, onder de hbo-norm van 1%. De 2016- liquiditeit is hoger dan de onderste signaleringsgrens van de bandbreedte zoals de commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen (ook commissie Don genoemd) die aangeeft (current ratio tussen 0,5-1,5) en de signaleringswaarde van de onderwijsinspectie (current ratio <0,5).

De HAN voldoet ook aan de solvabiliteitsgrens II (hoger dan 0,3). Het naderen van de ondergrens is het gevolg van bewust beleid, mede in verband met de realisatie van de afspraak met het ministerie van OCW om in de jaren voorafgaand aan de opbrengst van de extra ‘studievoorschot’middelen (2018 en verder) te investeren ten laste van de reserves.

Vanaf 2018 wordt een substantiële resultaatstijging verwacht doordat aan de verwachte opbrengsten uit de Rijksbijdrage ten gevolge van de studievoorschotmiddelen (geraamd op € 7,6 miljoen per jaar) nog geen bestedingsdoelen zijn toegekend. Het door deze extra Rijksbijdrage veroorzaakte positieve resultaat vanaf 2018 heeft ook een gunstig effect op de liquiditeit. Zoals aangegeven in de inleiding wordt hiermee de ruimte gecreëerd om de strategische investeringen van de HAN te kunnen financieren.

Current ratio

Liquide middelen (€ x miljoen)

In haar treasury policy (vernieuwd in 2016) hanteert de HAN een streefwaarde van € 6 miljoen (3% van de Rijksbijdrage) als minimaal aan te houden liquide-middelenpositie. Deze ondergrens is gelijk aan de flexibele schil in de begroting (+/- 3% Rijksbijdrage). Aangezien het betaalritme van de Rijksbijdrage in omvang en fasering ongeveer gelijkloopt met de salarisbetalingen, kan de HAN met deze in de HAN-treasury policy opgenomen grens borgen dat salarissen altijd worden betaald. Als extra mogelijkheid tot aanvullende liquiditeit kan de HAN gebruikmaken van de ‘rood sta’-faciliteit van het ‘schatkistbankieren’ bij het ministerie van Financiën. Deze heeft een omvang van 10% (€ 20 miljoen) van de Rijksbijdrage.

Gezien de vele externe onzekerheden (korting Rijksbijdrage in verband met aanpassing referentieraming, toekenning studievoorschotmiddelen, onzekere situatie over pensioenlasten ABP) heeft het CvB in 2016 met de Raad van Toezicht afgesproken om de ondergrens van aan te houden liquide middelen te verhogen naar € 15 miljoen. Deze ondergrens wordt in de hele planperiode niet onderschreden.

Met € 29,0 miljoen komt de 2016 eindstand liquide middelen € 15 miljoen hoger uit dan begroot. Dit is een combinatie van een hogere eindstand 2015 dan in de begroting 2016 was aangenomen (€ 7 miljoen), een 2016-resultaat dat minder negatief en anders is samengesteld dan begroot en lagere investeringsuitgaven in 2016.

Bij de voorzieningen is de belangrijkste wijziging dat bij de voorziening Werktijdvermindering senioren een voorziening is gevormd voor de verwachte instroom voor de komende vijf jaar (voorziening ultimo 2016 € 2,8 miljoen). In 2015 waren, doordat een betrouwbare schatting nog niet te maken was, alleen de werkelijke deelnemers opgenomen in de voorziening (voorziening ultimo 2015: € 0,7 miljoen).

19.6 Strategische plannen huisvesting, ICT, HR en marketing

Bij de besluitvorming met betrekking tot de strategische investeringen in huisvesting, ICT, Human Resources en marketing stuurt het College van Bestuur op een zowel kwalitatieve (bijdrage aan realisatie van doelen uit ons instellingsplan) als kwantitatieve (besparingen in €) return on investment. Het concept strategisch huisvestingsplan voorziet vooral in renovatie van de bestaande huisvesting om die toekomstbestendig te maken. Uitbreiding in vierkante meters is niet voorzien. Efficiënter gebruik van de bestaande ruimtes, onder andere door uitbreiding van de bedrijfstijd, moet ervoor zorgen dat ook de groei van studentaantallen tot 2020 in de bestaande ruimtes kan worden opgevangen.

Door de volledige benutting van onze bestaande huisvestingsportefeuille en de verwachte stabilisatie van studentaantallen is mogelijke ‘impairment’ momenteel niet aan de orde.

19.7 Exploitatierekening

Met een verlies van € 8,5 miljoen is het 2016-resultaat € 1,6 miljoen minder negatief dan begroot (€ 10,1 miljoen verlies).

De 2016-‘afrekening van de prestatieafspraken’ heeft tot € 0,6 miljoen meer Rijksbijdrage 2017 geleid dan aangenomen in de begroting 2017. Aangezien hier evenveel niet begrote kosten bij het CoE SEECE tegenover komen te staan, heeft dit verder geen resultaateffect.

Voor 2017 begroot de HAN een exploitatieverlies van € 2,7 miljoen. Dit verlies ontstaat door de voortgaande investering door de HAN in studentbegeleiding. Hiermee is een bedrag van € 4,3 miljoen uit centrale middelen gemoeid. Daarnaast is in de 2017-begroting voor HAN-brede activiteiten een bedrag van € 1 miljoen voor icoonprojecten opgenomen. Dit bedrag is doorgeschoven uit 2016. Samen met lagere facultaire resultaten in 2017 levert dit in 2017 een verlies op van € 2,7 miljoen, waar in de meerjarenraming van de begroting 2016 voor 2017 een verlies van € 0,9 miljoen was geraamd.

Vanaf 2018 stijgen de inkomsten. Belangrijkste bron is de extra Rijksbijdrage uit de studievoorschotmiddelen (op HAN-niveau geraamd op € 7,6 miljoen extra Rijksbijdrage per jaar, opgenomen onder de begrotingspost CvB). Aangezien hier vanwege de onzekerheid met betrekking tot de toekenning nog geen activiteiten (en kosten) aan zijn toegekend, laat het resultaat vanaf 2018 een positieve ontwikkeling zien. Ten aanzien van de ontwikkeling van de salariskosten is rekening gehouden met kostenstijging door periodieken. Voor de eventuele effecten van CAO en pensioenlaststijging is aangenomen dat deze worden gecompenseerd door loon- en prijscompensatie (per saldo 0-effect).

Voor de marktactiviteiten (contractonderwijs, contractonderzoek en maatwerk) wordt in 2017 een beperkt verlies verwacht van k€ 47. Dit verlies wordt veroorzaakt door een beperkte instroom bij de niet bekostigde masteropleidingen. Naar verwachting zal de instroom stijgen, zodat vanaf 2018 de marktactiviteiten naar verwachting weer een positief resultaat zullen laten zien.

Rapportage aanwezigheid en werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem

Voor de rapportage over het risicobeheersings- en controlesysteem verwijzen wij naar de paragraaf Risicomanagement.

Volgende20Financiële instrumenten